Amsterdamse branie, Oostzaanse melk (2)

Afgelopen zondag hebben we weer eens uitgebreid gedineerd: een biefstuk van een Ierse koe, Franse sperzieboontjes, vroege aardappelen uit Malta en dat alles vergezeld door een heerlijk rood wijntje uit Zuid-Afrika. Je kunt dan ook gerust stellen dat we werelds gegeten hebben. Nog geen honderd jaar geleden was dat wel wat anders. Gebrekkige transportmogelijkheden, het ontbreken van een goede koeling en beperkte conserveringsmiddelen zorgden ervoor dat het dagelijks eten uit de directe omgeving moest komen. En een glas wijn was toentertijd voor de meeste mensen geheel onbereikbaar. De stedelingen in Amsterdam konden in die tijd alleen overleven met steun van de dorpen in de directe omgeving: zij leverden de verse levensmiddelen zoals de melk en de groenten. Het meel voor het brood en de boter en de kaas waren wat beter houdbaar en zij konden dan ook van wat verderaf komen.

Melkmarkten
Het hele veenweidegebied rondom Amsterdam leverde iedere dag opnieuw verse melk aan de hoofdstad. De melk die ’s ochtend gemolken werd, werd direct naar de stad gebracht. Het gebied ten zuiden van Amsterdam was redelijk goed door allerlei wegen ontsloten, zodat de melk met paard en wagen vervoerd kon worden. De boeren uit Waterland en Oostzaan brachten hun waren met de melkschuit naar het centrum van de stad. De schuiten uit Waterland voeren daarbij naar de oostkant van het Centraal Station en legden aan bij de Prins Hendrikkade. Daar werden de meeste producten op de melkmarkt verkocht aan de Amsterdamse melkslijters en grossiers. De Oostzaanse melkschuiten kwamen uit het westen aangevaren en zij hadden hun melkmarkt bij de Droogbak, aan de westkant van het Centraal Station.
021 Melkboek Muijs met de lange fiets foto Ger Muijs

Arie Muijs, de man op de foto, was melkslijter in de Celebesstraat in Amsterdam. Hij ventte zijn melk uit met de lange fiets die plaats bood aan twee melkbussen voor de losse melk. De boter, kaas en eieren werden vervoerd in de kist voorop.

Wintermelk
Oostzaan heeft altijd een unieke plaats ingenomen bij de Amsterdamse melkvoorziening. Normaal kregen de koeien in het voorjaar hun kalfjes en de meeste melk werd dan ook in de zomermaanden geproduceerd. Dan liepen de koeien in de weide en kon de melk goedkoop geproduceerd worden. Maar de Amsterdammers wilden ook in de wintermaanden melk drinken. Omdat dan het aanbod van melk laag was, steeg de prijs ervan ’s winters flink. Voor veel Oostzaanse boeren was dat de reden om zich te specialiseren op de productie van wintermelk. Dan konden zij de meeste winst maken. Alleen ’s winters staan de koeien op stal en moest men de koeien voeren met hooi en krachtvoer. En ook daarvoor had men in Oostzaan een oplossing gevonden. In de Zaanstreek stonden in de negentiende eeuw honderden windmolens die lijnolie produceerden. En het afvalproduct daarbij, de lijnoliekoeken, kon als goede en goedkope krachtvoer gebruikt worden. Daarnaast leverden de Zaanse en Oostzaanse stijfselmakerijen een bruikbaar afvalproduct: de zemelen en de drank (de restanten van het productiewater). Met grote schuiten werden die producten vanuit de stijfselmakerijen naar de boerenbedrijven gevaren. Zo konden de Oostzaanse boeren met behulp van de Zaanse afvalproducten de hoogste prijzen voor hun melk in Amsterdam behalen.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en Zaanstreek op Zondag en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.